Hennie Oliemuller was de nestor van het Utrechtse stadscabaret. Hij begon in 1963 onder de naam ´Muzeval Cabaret´ met het geven van voorstellingen in een werfkelder onder de HEMA aan de Oudegracht, verhuisde later naar een zaaltje onder de Stichtse Taveerne in de Twijnstraat en opende uiteindelijk in 1971 een eigen theater in de Minrebroederstraat, dat hij het Schiller Theater noemde. Oliemuller schreef de teksten voor zijn conferences en liedjes zelf en maakte bij de conferences altijd gebruik van een sidekick, een aangever, waarvoor hij gebruik maakte van jong Utrechts talent. Onder de mensen die hun eerste stappen op het podium hebben gezet bij Hennie Oliemuller bevinden zich Bob van Balen, Jan Fillekers, Herman Berkien, Tineke Schouten, Yvonne Groeneveld en Femke Wolthuis.
Eigenlijk was de doorbraak van Herman Berkien (1942 – 2005) bij Muzeval Cabaret een toevalstreffer. Herman volgde de opleiding Grafisch Ontwerpen aan de Kunstacademie. In de weekeinden verdiende hij wat bij achter de bar van het theatertje van Hennie Oliemuller. Toen Oliemuller wegens ziekte een keer geen sidekick had, vroeg hij Herman Berkien om in te vallen. Dat beviel Herman zo goed, dat hij in 1970 de studenten-cabaretgroep Duimelot oprichtte.
Herman bleef voor Hennie Oliemuller werken en verhuisde in 1971 mee naar het Schiller Theater. Hij begon zich daar echter ook langzaam los te maken van Oliemuller door af en toe het theatertje onder de HEMA te huren voor een eigen show. In 1973 opende Herman Berkien met het Mirliton Theater een eigen theater, op de tweede etage van Achter Clarenburg in het nieuw opgeleverde winkelcentrum Hoog Catharijne.
Net als Hennie Oliemuller maakte Herman Berkien programma´s bestaande uit sketches en liedjes en maakte hij gebruik van een sidekick. Dat was eerst Yvonne Groeneveld, van 1974 tot 1979 Tineke Schouten en daarna Carry van der Horst. De sketches waren niet veel meer dan een plat Utrechts pratend typetje, kaliber ´man in stofjas´, dat een verhaaltje vertelde waarin een paar flauwe mopjes aan elkaar werden gepraat. ´Komt er een man naar me toe die vraagt: meneer Berkien, mag ik bij u komme werke? Ik zeg: Jawel, dat mag. Hij zegt: Wat ken ik beure dan? Ik zeg: Me koffers.´ Dat niet iedereen die humor kon waarderen blijkt uit de recensie van de show ´Dat hou je toch´ door Heleen Hermans in de Telegraaf van 1 februari 1973:
Een cabaretavond met weinig uitschieters, maar met heel wat aardige liedjes. Herman Berkien kan wel schrijven, maar blijft vaak onder de maat met oude tot zeer oude grappen en grollen, en staat er af en toe bij alsof hij wil zeggen: ´Kijk mij nu weer eens geestig zijn´. Dat komt zijn presentatie niet ten goede. Als hij gewoon doet en zich ook niet bezondigt aan cliché-matige mannetjesmakerij, dan staat er een cabaretier op de planken die beslist mogelijkheden heeft.
Het Utrechtse typetje was in de shows het alleenrecht van Herman Berkien. De sidekicks dienden ABN te spreken. Zij waren de aangevers van Berkien en zongen de mooie liedjes. De carnavaleske Utrechtse liedjes werden samen gezongen of door Herman Berkien. Yvonne Groeneveld zou in 1978 het Werftheater aan de Oudegracht openen en Tineke Schouten verkreeg in 1980 het Jacobi Theater door te trouwen met Hans Brunyanszki.
Het moet voor Herman Berkien een hard gelag zijn geweest dat zijn voormalige assistente Tineke Schouten landelijke bekendheid kreeg met plat Utrechts pratende typetjes als Lenie uit de Takkestraat en Bep Lachebek. Zelf bleef Herman tijdens zijn hele carrière een B-artiest, wereldberoemd in de stad Utrecht maar aangewezen op het schnabbelcircuit in de rest van het land. Met zijn liedjes had hij meer succes. Het lied ´Waar is toch mijn caravan?´ stond in 1983 zeven weken in de TOP-40 en zijn liedjes over FC Utrecht werden door de supporters van die club met groot enthousiasme ontvangen. Zijn grootste succes was echter het lied ´Utereg me Stadsie´. Er zijn drie verschillende versies van het lied gemaakt. De eerste versie stamt uit 1975 en het lied heette toen nog ´Utereg mu Stad´:
Utereg me stadsie, daar gebeurt van allerhand,
´t Bruis an alle kant, in ´t hartjie van ´t land.
´t Sterrewijk, ´t Houtplein en ´t Lange Rozedaal,
Utereg, ´t moois van allemaal.
Utereg me stadsie, daar gebeurt van allerhand,
´t Bruis an alle kant, in ´t hartjie van ´t land.
´t Sterrewijk, ´t Houtplein en ´t Lange Rozedaal,
Utereg, ´t moois van allemaal.
Ik ben geboren in een huisie in de Zakkedragersteeg,
Vlakbij ´t logiement van Jan de Tenteneus.
Aal de Preu en Gekke Bart, de Bult en Koos de Kutjeskin,
Schele Ockeloen en Blauwe Teus.
´k Woon al me leve lang in Utereg en ik heef ´t naar me zin,
Want d´r is bij ons van alles an de hand.
Je ken gaan danse en naar kroegies en je loop ´t leve in,
Met mooie mokkels en een flipper an de wand.
Utereg me stadsie, daar gebeurt van allerhand,
´t Bruis an alle kant, in ´t hartjie van ´t land.
´t Sterrewijk, ´t Houtplein en ´t Lange Rozedaal,
Utereg, ´t moois van allemaal.
Utereg me stadsie, daar gebeurt van allerhand,
´t Bruis an alle kant, in ´t hartjie van ´t land.
´t Sterrewijk, ´t Houtplein en ´t Lange Rozedaal,
Utereg, ´t moois van allemaal.
Eens per jaar dan is ´t buurtfees en dan wordt de straat versierd,
We hange vlaggen en wat slingers an de kant.
We happe koek, we lope zak, d´r worde spellechies gedaan,
En na ´t danse loop ´t stevig uit de hand.
Knap berug is ook ´t Zandpad, bijgenaamp de Gummiedreef,
Ken je geniete van een brotsjie warrem vlees.
As de gordijne zijn geslote, nou dan hank de boot goed scheef,
´t Is daar dag en nach ´t rooie lampefees.
Utereg me stadsie, daar gebeurt van allerhand,
´t Bruis an alle kant, in ´t hartjie van ´t land.
´t Sterrewijk, ´t Houtplein en ´t Lange Rozedaal,
Utereg, ´t moois van allemaal.
Utereg me stadsie, daar gebeurt van allerhand,
´t Bruis an alle kant, in ´t hartjie van ´t land.
´t Sterrewijk, ´t Houtplein en ´t Lange Rozedaal,
Utereg, ´t moois van allemaal.
Utereg me stadsie, daar gebeurt van allerhand,
´t Bruis an alle kant, in ´t hartjie van ´t land.
´t Sterrewijk, ´t Houtplein en ´t Lange Rozedaal,
Utereg, ´t moois van allemaal.
Plat Utrechts is van oorsprong het stadsdialect van de stad Utrecht. Omdat steden gewoonlijk meer prestige hebben dan het omliggende platteland, werd het dialect overgenomen in de dorpen. Dat geldt zeker voor Utrecht, dat als bisschopsstad vroeger grote invloed kon uitoefenen in de regio. Als universiteitsstad trok de stad Utrecht echter ook veel inwoners aan die uit andere delen van Nederland afkomstig waren en die, in verband met de centrale ligging, na hun studie in de stad bleven wonen. Het hoge opleidingsniveau van de inwoners en de centrale ligging van de stad zorgde ervoor dat veel grote bedrijven hun hoofdkantoor in Utrecht vestigden. De huizenprijzen stegen en veel autochtone Utrechters vertrokken naar omliggende plaatsen als Maarssen, Zeist en Nieuwegein.
Het Stad-Utrechts, ook wel Uterechs, Utregs of Uteregs genoemd, werd steeds meer beschouwd als de taal van de mensen uit de volksbuurtjes. Dit werd nog eens versterkt door Utrechtse artiesten als Rijk de Gooyer, Herman van Veen, Hennie Oliemuller, Herman Berkien en Tineke Schouten die het Utrechts dialect in hun programma´s koppelden aan eenvoudige volkse typetjes. Wie in de stad Utrecht in aanmerking wilde komen voor een baan, deed er verstandig aan om het taalgebruik zoveel mogelijk aan te passen aan het ABN. Tegenwoordig is het Stad-Utrechts daarom vaker te horen in de groeigemeentes rond Utrecht dan in de stad zelf, al zou je dat niet zeggen als je in stadion Galgenwaard een wedstrijd van FC Utrecht bezoekt.
Het meest opvallende kenmerk van het Utrechts is de verplaatsing van de letter T. Utrechters, zeg nooit Utrechtenaar want dat betekent in Utrecht homo, worden T-dieven genoemd omdat zij de letter T vaak achterwege laten. Dat compenseren ze dan weer door de letter T toe te voegen op plaatsen waar die niet thuis hoort. Ik gaat naar Utreg. Ook de slot-N achter de letter e wordt bij werkwoorden en meervoudsvormen niet uitgesproken. De deur is geslote. Een ander kenmerk is de verwijding van korte klinkers en de versmalling van lange klinkers. De korte a-klank wordt in ´mân mân mân´ bijna uitgesproken als een lange aa, terwijl de lange aa-klank wordt uitgesproken als een klank ergens tussen a en o in. Omdat ook de lange oo-klank licht richting de a neigt, wordt aa in het Utrechts geschreven als ´ao´ en oo als ´oa´. Verkleinwoorden eindigen op ie, chie, tjie, tsjie of sjie. En zo wordt ´het mannetje van de maan´ in het Utrechts ´tmânnechie vân de maon. Ook wordt de klemtoon soms op een andere lettergreep gezet. Zo spreekt men in Utrecht van de Croeseláón en niet van de Cróeselaan. In het Utrechts wordt ook wel eens een klinker gewijzigd bij de vervoeging van werkwoorden. Ik ben opgegroeid in de Van der Mondestraat in de Utrechtse wijk Tuinwijk. Wij spraken keurig ABN, maar buurman Hilbers was een echte Utrechter. Toen ik als klein jochie, en dat is inderdaad Utrechts, meldde dat iets in een boom hing, werd ik door de buurman direct gecorrigeerd: ´Het is niet ´t hing, het is ´t hông!´
Het refrein van Utereg me Stadsie wordt in het Stad-Utrechts dan zo uitgesproken:
Utereg me stâdsjie daor gebeurt van allerhând,
´t Bruis an alle kânt, in ´t hartsjie van ´t lând.
´t Sterrewijk, ´t Houtplein en ´t Lânge Roazedaol
Utereg, ´t moais van allemaol.
In het ABN luidt de tekst:
Utrecht mijn stad, daar gebeurt van alles,
Het bruist aan alle kanten, in het hart van het land.
De Sterrenwijk, het Houtplein en het Lange Rozendaal,
Utrecht, het mooist van allemaal.
Sterrenwijk is een volksbuurt in Utrecht. De buurt was oorspronkelijk een woningwetwijk, bestaande uit in de jaren ´20 van de vorige eeuw gebouwde witte noodwoningen van slechte kwaliteit, die een beoogde levensduur hadden van vijfentwintig jaar. Pas in de jaren ´70 zouden de woningen gesloopt worden en vervangen door degelijke huurwoningen. De buurt was berucht. Het was een heel hechte gemeenschap, waar vooral arbeiders met een laag inkomen woonden, het alcoholgebruik was hoog en veel inwoners behoorden tot de harde kern van FC Utrecht.
Elk jongetje uit de buurt werd lid van vv Sterrenwijk. Als het Nederlands elftal deelnam aan een eindtoernooi werden de straten versierd en gezamenlijk naar de wedstrijden gekeken. Er werden straatfeesten georganiseerd, die door het drankgebruik nog wel eens uit de hand liepen, maar dat loste de buurt zelf op. De volgende dag waren de vechtersbazen weer gewoon de beste vrienden. Tegenwoordig is van die saamhorigheid niet veel meer over. Sterrenwijk is nog steeds een volksbuurt, maar wordt nu bewoond door een mengelmoes van oorspronkelijke bewoners en import uit andere wijken, waaronder ook veel allochtonen.
Het Houtplein behoorde tot complex Kerkweg van de Stichting Volkswoningen, dat verder bestond uit een gedeelte van de Kerkweg, de Lijnweg, de Balkstraat en de Houtstraat en was gelegen in de buurt Pijlsweerd. Het complex, dat in de volksmond ´t Houtplein werd genoemd, werd in het begin van de jaren ´20 van de vorige eeuw gebouwd en bestond uit kleine woningen die bestemd waren voor sociaal en economisch zwakke gezinnen. Ontoelaatbaren werden ze door de gemeente genoemd, omdat ze door hun afwijkend woongedrag nergens anders werden toegelaten. De huisjes waren bewust heel klein gehouden, zodat de bewoners ze niet zouden volstouwen met troep. Later zou er alsnog een verdieping op worden geplaatst. De bewoners stonden onder streng toezicht van een opzichters-echtpaar. Zij inden de huur, controleerden op alcoholgebruik, deden dagelijks luizencontrole en controleerden of de huizen voldoende werden schoon gehouden. Er was een avondklok en er waren verplichte baddagen en wasdagen.
Er kwamen meer van dit soort complexen: complex Ondiep Xlll (Geuzenwijk) in 1930, complex Anthonieplein (aan de Oude Loevenhoutensedijk) in 1948 en complex Ondiep Xll (bij de Framboosstraat, bereikbaar via de tweede Hooipoort) eveneens in 1948. De twee complexen in Ondiep werden deels bevolkt door bewoners die waren weggesaneerd uit Wijk C. Begin jaren ´70 kwamen de bewoners in opstand tegen de slechte omstandigheden in de wooncomplexen. VVD-raadslid Fielmich zei bij een bezoek aan ´t Houtplein: ´Als ik hier mijn paard zou moeten stallen, zou ik de dierenbescherming bellen´. In 1975 werden de vier complexen gesloopt en vervangen door nieuwbouw.
Het Houtplein (Bron: het Utrechts Archief)
Het Lange Rozendaal is onderdeel van volksbuurt ´De Zeven Steegjes´ in de zuidelijke binnenstad van Utrecht. Het buurtje is gelegen tussen de Oudegracht en de Pelmolenweg en gebouwd op het terrein ´In ´t Rozendaal´, de voormalige achtertuin van brouwerij De Boog, waarbij ´daal´ de betekenis heeft van beschutte plek. Het Lange Rozendaal verbindt De Zeven Steegjes met de Oudegracht en via de Vollersbrug met de winkels in de Twijnstraat.
Bierbrouwerij De Boog stamt uit de zestiende eeuw. Het water uit de Oudegracht werd gebruikt als grondstof voor het bier en voor de aan- en afvoer van producten. De bierbrouwerij was eigendom van de familie Van Wijckersloot, die zijn naam dankt aan de watergang tussen Wijk bij Duurstede en Cothen en ook enkele bekende Utrechtse schilders heeft voortgebracht. Het pand aan de gracht zou flink beschadigd raken door ´het schrickelik tempeest´, de tornado die op 1 augustus 1674 ook het middenschip van de Dom deed instorten.
De bierbrouwerij was in de achttiende eeuw eigendom van de familie Van Bijlevelt. Willem de Kock, een neef van de eigenaar, was in dienst van het bedrijf en werd uiteindelijk aangesteld als bedrijfsleider. Naast kost en inwoning kreeg hij een vergoeding voor zijn werk en deelde hij mee in de winst van het bedrijf. Toen De Kock in 1761 overleed, was hij directeur en eigenaar van de brouwerij. Hij was nooit getrouwd en liet zijn hele vermogen na aan de Rooms-Katholieke Armenkamer, die de brouwerij voortzette en met de winst van het bedrijf kleine woningen liet bouwen die bestemd waren voor rooms-katholieke kinderrijke gezinnen die afhankelijk waren van de liefdadigheid van de kerk. De Kockstraat in het volksbuurtje is naar Willem de Kock vernoemd.
Brouwerij De Boog, met de Vollersbrug en rechts de ingang van het Lange Rozendaal
Ook de Maatschappij tot verbetering van Woningen van Arbeiders en Minvermogenden bouwde er huizen en zo ontstond het karakteristieke volksbuurtje ´De Zeven Steegjes´. De bewoners werkten in de brouwerij, in de nabijgelegen suikerfabriek of bij de aan de overzijde van de Oudegracht gevestigde sigarenfabriek van Ribbius Peletier, beter bekend als De Gesloten Steen.
In de kleine huisjes van 45m², zonder keuken, geiser, douche of toilet woonden vaak grote gezinnen, soms met wel tien kinderen. Beneden onder de trap was de bedstee voor de ouders, de kinderen sliepen op zolder. Meneer pastoor bemoeide zich actief met de bewoners van de huizen van het Armenbestuur en zij gingen elke zondag trouw naar de kerk. Vrijkomende huisjes gingen altijd naar kinderen van bewoners. Water werd meestal uit de Oudegracht gehaald, omdat er maar een paar pompen waren die het meestal niet deden. De onverharde stegen waren vaak een modderpoel omdat er op straat werd gewassen. Warm water werd gehaald bij de heetwaterstokerij van Van der Hagen in de Kerksteeg, gebadderd in een teil. Buiten stonden droogclosets waar alle bewoners van een straat gebruik van maakten. Pas in 1953, een jaar nadat het Armenbestuur de huisjes had verkocht aan de gemeente, zouden de woningen stromend water en een eigen toilet krijgen. Het leven speelde zich voor een groot deel af op straat.
In de jaren ´70 werden de huizen gerenoveerd en voorzien van een geiser, een keukentje en een douche. Twintig jaar later was een grotere renovatie nodig. Het woningbedrijf vond de kosten voor noodzakelijk onderhoud en herstel echter veel te hoog en wilde de huizen slopen. Omdat de woningen inmiddels op de gemeentelijke monumentenlijst waren geplaatst, ging het eigendom over naar de Stichting Stadsherstel die zich inzet voor het behoud van monumenten. De huizen werden prachtig gerenoveerd en ongeveer de helft van de vroegere bewoners keerde weer terug. Vrijkomende huizen gingen naar kinderen van bewoners. Daarna kregen de kinderen van bewoners echter geen voorrang meer en gingen de huren van leegkomende huizen omhoog. Tegenwoordig worden er huizen aangeboden in de Zeven Steegjes voor een kale huur van meer dan duizend euro. In het buurtje wonen nu behalve oorspronkelijke bewoners ook veel tweeverdieners zonder kinderen.
We hebben nader kennis gemaakt met ´t Sterrenwijk, ´t Houtplein en ´t Lange Rozedaal uit het refrein van Utereg me Stadsie en gaan verder met het eerste deel van de eerste strofe:
Ik ben geboren in een huisie in de Zakkedragersteeg,
Vlakbij ´t logiement van Jan de Tenteneus.
Aal de Preu en Gekke Bart, de Bult en Koos de Kutjeskin,
Schele Ockeloen en Blauwe Teus.
De Zakkendragerssteeg is een smalle steeg tussen de Oudegracht en het Vredenburg. Over de gehele lengte van de Oudegracht bevinden zich stegen die de Oudegracht verbinden met de erachter gelegen straten. Die stegen werden gebruikt om goederen die over water waren aangeleverd naar de winkelstraten te vervoeren en om bij brand snel water naar de (veelal houten) huizen te kunnen brengen. De oudste vermelding van de steeg dateert al uit 1425. Het Vredenburg heette in die tijd nog het Catharijneveld en de steeg werd toen de Sinte Catharijnesteege genoemd. Rond 1580 werd nabij de steeg een wachtlokaal gebouwd voor de losse sjouwers die in het noordelijke deel van de Oudegracht hielpen bij het lossen van de schepen en het vervoer van goederen naar de winkels. In de zeventiende eeuw gingen deze zakkendragers in de steeg wonen en werd de steeg naar hen vernoemd.
Overigens is Herman Berkien niet in de Zakkendragerssteeg geboren. Hij is opgegroeid in de Huygensstraat in de Dichterswijk en woonde in de jaren ´70, toen hij Utereg me Stadsie schreef, op de Verlengde Hoogravenseweg. Zijn vader was uitvoerder in de staalbouw. Het gezin behoorde tot de middenklasse en sprak beschaafd Nederlands. Voor zijn plat pratende Utrechtse volkstypetjes is een volksbuurtje echter meer passend en na ´t Sterrewijk, ´t Houtplein en ´t Lange Rozedaal is de Zakkedragersteeg dan een locatie die lekker bekt, zeker als dit wordt uitgesproken in plat Utrechts.
Daarna vervolgt Herman Berkien met een aantal bijnamen, die grotendeels afkomstig zijn uit Wijk C. In die tijd had bijna iedereen in de volkswijken een bijnaam. Het was destijds gebruikelijk om kinderen te vernoemen naar de grootouders en omdat kinderen na hun trouwen in de wijk bleven wonen, waren er vaak meerdere neven met dezelfde naam. Voor de verklaring van de bijnamen heb ik dankbaar gebruik gemaakt van eerdere publicaties van Evert van der Zouw, schrijver van het boek Utrechtse Bijnamen, aangevuld met informatie uit eigen onderzoek.
Allereerst is daar ´t logiement van Jan de Tenteneus, dat zich vlakbij de Zakkendragerssteeg zou hebben bevonden. Het logement is een verzinsel van Herman Berkien. Jan de Tentenneus was de bijnaam van Jan Tiernagan, een voddenboer uit de inmiddels verdwenen Achterstraat in Wijk C. Jan had zijn bijnaam te danken aan zijn enorme neus, die volgens buurtbewoners groot genoeg was om onder te kunnen kamperen. Hij was de man van Johanna Tiernagan-De Jong, die Aai de Hulleschijter werd genoemd. De huizen hadden in die tijd nog geen eigen toilet en de mensen dienden gebruik te maken van de droogclosets in de stegen. Aai vond dat maar niets en deed haar behoefte daarom in een put, wat destijds ook wel een hul werd genoemd.
De inmiddels verdwenen Achterstraat in Wijk C
Daarna volgt een opsomming van bijnamen: Aal de Preu en Gekke Bart, de Bult en Koos de Kutjeskin, Schele Ockeloen en Blauwe Teus. In de versie van het lied dat Herman Berkien in 1994 uitbracht is Koos de Kutjeskin gewijzigd in Koos de Gleufieskin. Dat maakte de bijnamen kennelijk niet duidelijker voor mensen die het Utrechts niet gewend zijn. Op de meeste websites waar de tekst van liedjes wordt vermeld, wordt het eerste deel van de zin verhaspeld tot: ´Al de breuk en gekken barten vult de kooste gleufjes in´. Zo kwam de zin een aantal jaren geleden ook terecht in het programmaboekje van UITweek, de introductiedagen voor nieuwe studenten. Op Startpagina.nl heeft iemand de vraag gesteld wat er met deze zin wordt bedoeld en wordt door anderen een verklaring gegeven die uiteraard altijd te maken heeft met het vullen van gleufjes.
Aal de Preu was de bijnaam van Alida van Rooijen. Ze werd ook wel De Wolprut genoemd. Aal van Rooijen was een klein vrouwtje, dat eigenaresse was van een snoepwinkeltje op de hoek van de Willemstraat en de Korte Hamsteeg in Wijk C. De winkel was populair bij de jeugd, omdat je er voor een cent een uit krantenpapier gevouwen puntzak met koekkruimels kon kopen. Volwassenen kochten koekjes per ons, maar konden ook kiezen voor gebroken koekjes tegen een gereduceerde prijs. De bijnamen Aal de Preu en De Wolprut had Aal te danken aan haar weelderige schaamhaar. Preu en prut zijn synoniemen voor het vrouwelijke geslachtsdeel. Je kan je dan afvragen hoe de buurtbewoners dat wisten, maar mogelijk maakte Aal daar zelf grapjes over. Zij stond bekend als een vrolijke dame, die altijd liep te dollen en probeerde om mensen in de maling te nemen. De zus van Aal heette eveneens Aal en verkocht groente. Haar bijnaam was Aal de Schreeuwerd.
Gekke Bart was, net als Jan de Tentenneus een voddenboer. Hij was vaak te vinden op markten en viel erg op. Als hij op zijn bakfiets door de straten reed hoorde je hem al van verre aankomen. Bart zong altijd luidkeels aria´s en andere operafragmenten en daarbij had hij een tic. Om de paar minuten slaakte hij een kreet ´FFFNAAA!´, waarbij zijn hoofd achterover sloeg en gaf hij met zijn hand een harde klap op zijn knie. Een sliert kinderen rende altijd achter hem aan en riep hem na: ´Gekke Bart, gekke Bart´. Soms sprong hij dan opeens van de bakfiets en probeerde een kind te grijpen. Dit leidde tot grote hilariteit bij de kinderen.
Gekke Bart (met blauwe jas en pet) op de markt op het Vredenburg in 1968 (bron: www.mauritsstraatutrecht.nl)
De Bult was een algemene bijnaam voor iedereen met een bochel. Herman Berkien heeft aan het begin van deze eeuw in een interview met Evert van der Zouw gezegd dat hij de personen die hij bezingt niet kent, maar dat hij namen had gebruikt die hij vaak in de kroeg hoorde. Omdat de meeste bijnamen uit het lied afkomstig zijn uit Wijk C is het aannemelijk dat het gaat om Henkie de Bult, een logementsgast die vaak in café Dikke Dries in de Waterstraat kwam. Hij staat op een foto in het Utrechts Archief (catalogusnummer 823292), die in 1950 voor het café is genomen en waarop ook Alphons Nafzger (Alphons de behanger), Dries de Winter (Dikke Dries) en Jozef Bontrop staan. Ik vind ook ´Schokje de Bult´ die met een piano-orgeltje liep en woonde in de Jeneverpoort in de Achterstraat, maar dat lijkt te lang geleden te zijn om door Herman Berkien te zijn gehoord in de kroeg.
Bij Koos de Kutjeskin heeft Herman Berkien een fout gemaakt. De Kutjeskin was de bijnaam van een beruchte vechtersbaas uit Wijk C. Zijn naam was echter niet Koos, maar Jan de Ruiter. Jan de Kutjeskin was een handelaar in groente, fruit, vodden en alles wat verder te bedenken was waarmee gehandeld kon worden. Zijn bijnaam dankte hij aan een inkeping in zijn kin. Later zou Jan de Ruiter nog een tweede bijnaam krijgen. In een dronken bui liep hij na sluitingstijd een broodjeszaak binnen en eiste een broodje halfom. Dat werd hem eerst geweigerd omdat de zaak al gesloten was, maar toen hij bleef aandringen kreeg hij uiteindelijk zijn broodje. Toen De Ruiter daarna zonder te betalen wegliep was de maat vol voor de eigenaar van de broodjeszaak. Hij liep de man, die bekend stond als de schrik van Wijk C, achterna en sloeg hem in elkaar. Een dag later kwam de vrouw van Jan de Kutjeskin naar de broodjeszaak om de eigenaar te bedanken en te melden dat Jan zijn lesje had geleerd. Jan de Kutjeskin heette vanaf dat moment ´Broodje Pekelvlees´. En de eigenaar van de broodjeszaak? Ben Bril, voormalig achtvoudig kampioen boksen in het vlieggewicht!
Schele Ockeloen is in Utrecht een scheldwoord voor een brildrager, maar wordt ook gebruikt in de betekenis ´blinde´ als iemand bijvoorbeeld niet uitkijkt en tegen je aanbotst of als iemand aan het zoeken is naar iets dat vlak voor zijn neus ligt. Ockeloen is een veel voorkomende familienaam in de stad Utrecht, in elk geval al sinds de zeventiende eeuw. Toch denk ik dat het scheldwoord Schele Ockeloen niet naar een specifiek persoon verwijst, omdat de woorden okkeloen en oekeloen ook in andere gebieden voorkomen in de betekenis ´sufferd´. In Leiden was een okkeloen honderd jaar geleden de benaming voor een grote neus. De naam Ockeloen is Joods, zodat een verband tussen Schele Ockeloen en brillenjood het meest voor de hand ligt. Daarnaast blijkt een ockeloen een vogel te zijn, die zijn ogen onafhankelijk van elkaar kan bewegen en dat vind ik, hoewel niet juist, een veel leukere verklaring voor het scheldwoord schele ockeloen.
Over Blauwe Teus vind ik helemaal niets. Er was een man in De Zeven Steegjes met de bijnaam De Blauwe. Over hem is niet meer bekend dan het verhaal dat hij tien jaar lang verkering had voordat hij ging trouwen en vervolgens binnen tien dagen weer gescheiden was omdat zijn vrouw niet wilde dat hij zijn kippen los in de huiskamer liet lopen. Evert van der Zouw heeft Blauwe Teus ook niet kunnen traceren, maar veronderstelt dat de bijnaam verwijst naar het drankgebruik van de man. Ik heb daar sterke twijfels over. In Soest vind ik Teus Kerkhoff die aldaar als onderwijzer werkte op de Bonifatiusschool en door de leerlingen (stiekem, want een onderwijzeres heette bij hen Viswijf)) Blauwe Teus werd genoemd. Het lijkt me niet aannemelijk dat genoemde onderwijzer bekend stond als een alcoholist. Ik veronderstel daarom dat de man van Indische afkomst was en zijn bijnaam daaraan te danken had.
Daarmee hebben we alle in het lied genoemde bijnamen gehad. We vervolgen met het tweede deel van de eerste strofe:
´k Woon al me leve lang in Utereg en ik heef ´t naar me zin,
Want d´r is bij ons van alles an de hand.
Je ken gaan danse en naar kroegies en je loop ´t leve in,
Met mooie mokkels en een flipper an de wand.
In de versie uit 1994 zou Herman Berkien de tekst ´ik heef ´t naar me zin´ wijzigen in ´ik het ´t naar me zin´. Dat is correcter, want iemand die plat Utrechts praat zou alleen ´ik heef´ gebruiken als hij probeert om heel netjes te praten. Dansen deed je in de jaren ´70 en ´80 vooral bij de discotheken Cartouch, Hordijk of Don Quichot, allemaal in de omgeving van de Mariaplaats, Le Toucan in de Loeff Berchmakerstraat of bij de dansscholen die in het weekend gelegenheid boden tot vrijdansen. In veel buurtkroegen stond tegen de achterwand naast een fruitautomaat ook een flipperkast.
Eens per jaar dan is ´t buurtfees en dan wordt de straat versierd,
We hange vlaggen en wat slingers an de kant.
We happe koek, we lope zak, d´r worde spellechies gedaan,
En na ´t danse loop ´t stevig uit de hand.
Het jaarlijkse buurtfeest was in de volksbuurtjes het feest van het jaar. De organisatie kwam wekelijks langs de deuren om geld op te halen, een paar dubbeltjes per persoon, en zo spaarde men voor het feest dat ook nog gesponsord werd door de bedrijven in de buurt. In De Zeven Steegjes duurde het feest drie dagen. Op vrijdagavond begon men met indrinken. Op zaterdag was het eigenlijke feest. Overdag werden er spelletjes georganiseerd voor de kinderen, daarna een optocht met de fanfare en verklede kinderen, dan een barbecue en tot slot dansen en drinken. Op zondag, na de kerk, werden de restjes opgemaakt. De featured image bovenaan deze pagina toont het feest.
Knap berug is ook ´t Zandpad, bijgenaamp de Gummiedreef,
Ken je geniete van een brotsjie warrem vlees.
As de gordijne zijn geslote, nou dan hank de boot goed scheef,
´t Is daar dag en nach ´t rooie lampefees.
Het Zandpad was een van de drie prostitutiezones in Utrecht. De andere twee waren de Hardebollenstraat, een klein straatje met raamprostitutie in het centrum van de stad, en de Beneluxlaan waar straatprostitutie plaatsvond. Het prostitutiegebied op het Zandpad, dat heeft bestaan van 1945 tot en met 2013, bestond uit een lange rij naast elkaar gelegen woonboten. De Gummiedreef is een woordspeling van Herman Berkien. Het prostitutiegebied begon bij de Rode Brug (Rooie Brug in het Utrechts, een naam die gebruikt werd als synoniem voor het prostitutiegebied) en bevond zich niet ver van de wijk Overvecht, waar elke straatnaam eindigt op dreef. Ook het broodje warm vlees is vermoedelijk een woordspeling. Hoewel een van de woonboten was ingericht als snackbar, zal Herman Berkien met het warme vlees vooral hebben gedoeld op de prostituees.
In 1994 kwam Herman Berkien met een tweede versie van Utereg me Stadsie op het album ´Alles wat Menselijk is´. Naast een paar kleine tekstaanpassingen, die eerder in dit artikel al zijn aangegeven, kwam er een derde strofe bij. Hiertoe knipte hij de tweede strofe, die bestond uit ´eens per jaar dan is ´t buurtfees´ en ´knap berug is ook ´t Zandpad´ in tweeën, bracht wat wijzigingen aan en voegde aan beide delen tekst toe. De tweede strofe werd nu:
In ´t Stadsie met z´n graggies daar is plaats voor iedereen,
Ze komme uit allerhande lande naar ons toe.
Ik kijk haas nooit geen televisie, na ´n ander land hoef ik niet heen,
´k Zie bij me voordeur al buiteland genoeg.
Knap berug is ook ´t Zandpad, bijgenaamp de Gummiedreef,
Ken je geniete van een brotsjie warrem vlees.
As de gordijne zijn geslote, nou dan hank de boot goed scheef,
´t Is daar dag en nach ´t rooie lampefees.
Het toegevoegde deel zou tegenwoordig niet meer geschreven kunnen worden, zonder dat er direct beschuldigingen van racisme zouden worden geuit. In de jaren ´90 werd dit echter gezien als een humorvolle reactie op de veranderende samenleving en waarschijnlijk denkt men daar in de meeste volksbuurtjes nu nog zo over.
De derde strofe gaat nu in zijn geheel over het buurtfeest. De eerste twee regels zijn onveranderd gebleven:
Eens per jaar dan is ´t buurtfees en dan wordt de straat versierd,
We hange vlaggen en wat slingers an de kant.
We lope zak, we happe koek, we hebbe rare petjies op,
We hebbe tafels vol met bier en proviand.
Lope met ze alle ´s avonds in ´n optoch door de buurt,
Met ´n orkessie van ´n mannegie of ach.
Het bestuur dat loop voorop, de hele meuk durachteran,
Met een bossie gladiole, wat ´n prach.
Persoonlijk vind ik dat Herman Berkien zich er met de laatste regel erg gemakkelijk van heeft afgemaakt. Het bossie gladiole heeft niets te maken met de viering van het buurtfeest, terwijl een zin als ´we hebbe allemaol een schitterende dag´ of ´we viere saome fees tot middenin de nach´ ook prima op de melodie had gepast. Je zou echter ook kunnen zeggen dat Herman Berkien met die laatste regel zijn handtekening onder het lied heeft gezet. Herman is namelijk de bedenker van ´âchtelijke gladioal´, nog altijd een veelgebruikt scheldwoord in Utrecht.
In het jaar 2000 kwam de derde en laatste versie van Utereg me Stadsie. Het was een medley van het refrein van ´Als ik boven op de Dom kom´ van Rijk de Gooyer uit 1956, door Herman Berkien gewijzigd in ´als ik boven op de Dom sta´, het refrein van Utereg me Stadsie uit 1975 en de eerste strofe van het lied uit 1994.
As ik boven op de Dom sta, kijk ik even naar benee
Dan zie ik ´t Ouwegraggie, ´t Vreeburg en Wijk C.
Ja, dan sprink me hartsjie ope, ik ben trots, wat daggie wat,
D´r is geen mooier plekkie as Utereg me stad,
As Utereg me stad.
Utereg me stadsie, daar gebeurt van allerhand,
´t Bruis an alle kant, in ´t hartjsie van ´t land.
´t Sterrewijk, ´t Houtplein en ´t Lange Rozedaal,
Utereg, ´t moois van allemaal.
Ik ben geboren in een huisie in de Zakkedragersteeg,
Vlakbij ´t logiement van Jan de Tenteneus.
Aal de Preu en Gekke Bart, de Bult en Koos de Gleufieskin,
Schele Ockeloen en Blauwe Teus.
´k Woon al me leve lang in Utereg en ik het ´t naar me zin,
Want d´r is bij ons van alles an de hand.
Je ken gaan danse en naar kroegies en je loop ´t leve in,
Met mooie mokkels en een flipper an de wand.
Utereg me stadsie, daar gebeurt van allerhand,
´t Bruis an alle kant, in ´t hartjie van ´t land.
´t Sterrewijk, ´t Houtplein en ´t Lange Rozedaal,
Utereg, ´t moois van allemaal.
Op 26 april 2002 werd Herman Berkien koninklijk onderscheiden als Lid in de orde van Oranje Nassau. Op 19 november 2004 ontving hij ook de Stadsspeld van de gemeente Utrecht. Er was toen inmiddels kanker bij Herman geconstateerd. Op 19 januari 2005 werd hij genezen verklaard. Hierdoor kon hij in mei zijn koperen huwelijk vieren met zijn vrouw Inge. Daarna kreeg hij echter een terugslag en bleek de kanker te zijn teruggekeerd. In de nacht van 22 juni 2005 overleed hij in het Diaconessenhuis. Op 11 november 2008, de trouwdag van Herman en Inge, werd op Het Ledig Erf een standbeeld onthuld van Herman Berkien, gemaakt door de Utrechtse kunstenaar Frans Stelling.
Voor het schrijven van dit artikel heb ik gebruik gemaakt van de volgende bronnen:
- HermanBerkien.nl
- De Vollekstaol van de stad Uterecht – B.J. Martens van Vliet, 2008
- Algemeen Dagblad, Op het Houtplein woonden asocialen – Paula Swieringa, 2019
- Nieuws 030, Utrechtse toe(n)standen – 2015
- Het Utrechts Archief, Stichting voor het beheer en exploitatie van volkswoningen te Utrecht
- Duic, De Zeven Steegjes: het hart is uit het buurtje – Annabel van Heesbeen, 2018
- Usine Utrecht, Brouwerij De Boog en de Zeven Steegjes
- VPRO, Het spoor terug: De Zeven Steegjes in Utrecht – 1992
- Nieuws 030, Het leven in Utrechts meest karakteristieke volksbuurtje, de Zeven Steegjes – Jan Jansen, 2014
- Utrechtse Bijnamen – Evert van der Zouw
- Nieuws 030, Op de koffie bij Herman Berkien – Evert van der Zouw, 2015
©Bert van Zantwijk
Overname van (delen van) dit artikel is uitsluitend toegestaan onder vermelding van de naam van de auteur en/of een link naar dit artikel